Met de invoering van het nieuwe ontslagrecht blijft het mogelijk, voor zowel een werkgever, als voor een werknemer om de arbeidsovereenkomst “onverwijld” (binnen zeer korte tijd) op te zeggen om een dringende reden.Dit is het welbekende ‘ontslag op staande voet’.Het verschil met het oude ontslagrecht is met name de manier waarop de werknemer na het ontslag op staande voet het einde van de arbeidsovereenkomst aan kan vechten en waarop de werkgever het ontslag op staande voet kan laten bevestigen door een rechter.
Een werknemer die het voor de invoering van het nieuwe ontslagrecht niet eens was met een gegeven ontslag op staande voet kon dat ontslag – zonder tussenkomst van de rechter – binnen zes maanden buitengerechtelijk vernietigen. Dit gebeurde in de praktijk eenvoudigweg door een briefje aan de werkgever te sturen, waarin de werknemer stelde dat het ontslag op staande voet onterecht gegeven was en dat hij zich beschikbaar hield om de werkzaamheden te verrichten. In een kort geding kon de werknemer daarnaast ook doorbetaling van het loon en wedertewerkstelling vorderen. Deze buitengerechtelijke vernietiging door de werknemer is door het nieuwe ontslagrecht komen te vervallen.
Nu moet de op staande voet ontslagen werknemer altijd een procedure starten bij de kantonrechter om dat ontslag op staande voet te laten vernietigen. Het verzoekschrift daartoe moet wel binnen twee maanden na het moment van het ontslag worden ingediend bij de rechtbank. Laat de werknemer die termijn van 2 maanden verstrijken, dan verliest hij alle mogelijkheden om het ontslag op staande voet aan te vechten.
In juni 2015 werd het Wetsvoorstel herziening partneralimentatie ingediend. In dit wetsvoorstel werden de regels over partneralimentatie behoorlijk overhoop gehaald. Zo zou de grondslag voor het recht hebben op partneralimentatie gewijzigd worden, de duur van de alimentatie verkort moeten worden, moest de berekeningswijze eenvoudiger worden en zou het mogelijk moeten zijn dat partijen al vóór het sluiten van het huwelijk, bij het maken van huwelijkse voorwaarden, partneralimentatie konden uitsluiten. Het voorstel ging zelfs zo ver dat er pas een recht op partneralimentatie zou ontstaan, indien de alimentatiegerechtigde kon aantonen dat het huwelijk tot een verlies aan verdiencapaciteit heeft geleid.
Nadat onder meer uit de advocatuur al behoorlijke kritiek op het wetsvoorstel was gekomen, kwam in september 2016 de Raad van State eveneens met vernietigend commentaar op het wetsvoorstel. Immers gaan de initiatiefnemers van het wetsvoorstel er ten onrechte vanuit dat er een volledig gelijke verdeling bestaat tussen mannen en vrouwen qua werk, inkomen en zorg voor de kinderen. De realiteit is echter dat nog steeds het merendeel van de vrouwen het grootste deel van de zorg voor de kinderen op zich neemt en om die reden concessies doet qua inkomen. Van een gelijkwaardige verdeling van arbeid en zorg is dan ook geen sprake.
Advocaten hoeven voorlopig geen AFM-vergunning te hebben. Dat is de uitkomst van overleg tussen de Nederlandse Orde van Advocaten (NOvA) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM).
Ingeval een directeur-grootaandeelhouder alimentatieplichtig is, gaat het bij de in aanmerking te nemen inkomsten niet alleen om zijn uit de onderneming genoten salaris, maar kan ook de in de vennootschap behaalde winst een rol spelen bij de draagkrachtberekening.